Suriname Geschiedenis Deel 4: Geleende rijkdom en Einde slavenhandel
Geleende rijkdom
De kolonie stond er ondertussen financieel slecht voor. De kosten voor de tochten tegen de marrons, de Franse invallen en het aanleggen van verdedigingswerken liepen op. Er werden hogere belastingen opgelegd aan de planters, met veel verzet als gevolg. Toch werd er betaald, de hoge opbrengsten van de plantages lieten dat toe. De planters lieten hun rijkdom zien door prachtige gebouwen te realiseren in de stad en op hun plantages. Vele gaven dure feesten en nodigden daarbij de andere planters en elite uit. Zo vermaakte de elite zich, over de rug van diegenen die het veel minder hadden getroffen.
De getoonde rijkdom was echter deels een facade voor financiële problemen. De achteruitgang van veel plantages en het hoge uitgavenpatroon van de planters, zorgden ervoor dat ze genoodzaakt waren leningen aan te gaan bij banken in Nederland. Het geleende geld werd echter niet gebruikt om de plantage te verbeteren of uit te breiden, maar om door te kunnen gaan met het luxe leventje. In 1765 werden veel plantages vanwege schulden verkocht. De voormalige eigenaren konden soms nog als directeur hun oude plantage leiden, anderen hadden minder geluk.
Het beroep van administrateur ontstond in deze tijd. Zij vertegenwoordigden de vaak Amsterdamse eigenaren in Nederland. Deze hadden de sommen geld geleend aan de planters en waren nu eigenaar geworden van de plantages, door de executie-verkopen. De administateurs werden de tussenpersoon tussen de plantage en de eigenaar. Van beide kanten kregen zij geld en werden al spoedig te meest vermogende in de kolonie. Zij hadden in feite de macht over de plantages en konden via allerlei wegen geld verdienen aan deze positie.
Plantages in Saramacca en Nickerie
Gouverneur J.F. de Fridérici, aan de macht van 1792 tot 1802, was ook één van de gouverneurs die een stempel drukte op het verloop van de geschiedenis van Suriname. Hij was een geliefd man in de kolonie en had veel kennis van Suriname opgedaan aan het hoofd van het vrijkorps. Tijdens zijn bewind gelukte het hem om de marron-leiders Codjo en Boni te doden. Fridérici was erop gericht Suriname op landbouw gebied verder te brengen en startte met plantages in district Saramacca. Hij liet daar “La Prévoyance” en “Catharina Sophia” aanleggen aan de Saramaccarivier. Dit voorbeeld werd spoedig gevolgd door andere planters en daarmee ontstond een plantagegebied in Saramacca. Daarnaast liet hij nog houtplantages aanleggen aan de Boven-Saramacca en in Para. Ook bezat hij de plantages “Voorburg” en Boekoe (Leonsberg) aan de Surinamerivier. In feite had de kolonie nu een planter als gouverneur, wat de aanwezige planters in de kolonie toejuichten. Rond 1797 werden ook in het district Nickerie voor het eerst plantages aangelegd.
De Engelsen
Fridérici was nauwelijks gouverneur of er waren vele ontwikkelingen in Europa die Suriname zouden gaan raken. Met name de Engelsen en de Nederlanders (Nederland was toen net aan het ontstaan als natie) vochten onder elkaar en probeerden elkaars koloniën in te pikken. Augustus 1799 brachten deze ontwikkelingen een machtige Engelse vloot naar Suriname. Fridérici hield meteen een krijgsraad en deed wat een verstandig bestuurder zou moeten doen bij zo’n militair overwicht: De macht overdragen. Suriname viel vanaf dat moment onder het protectoraat van de Engelse koning en Fridérici bleef aan als gouverneur. In 1802 alweer, werd Suriname weer onderdeel van Nederland en werd de macht weer overdragen. Fridérici kon deze keer niet aanblijven, omdat de Nederlanders niet blij waren met het feit dat hij de kolonie zonder slag of stoot had overgedragen aan Engeland. Hij werd opgevolgd door kapitein ter zee Bloys van Treslong. Dat het een verstandig besluit was van Fridérici om niet tegen een overmacht te gaan vechten, met alle nodeloze bloedvergiet van dien, deerde de bestuurders in Nederland niet. Fridérici bleef echter in de kolonie en ging zich bezig houden met zijn plantages. Bij zijn dood in 1812 werd duidelijk hoe geliefd hij was: hij werd met alle eer begraven op last van de toenmalige gouverneur.
Nogmaals: De Engelsen
De oorlogvoering tussen Engeland en Nederland was nog steeds niet over. In 1804 kwam een Engelse vloot, sterk 31 schepen met 5000 soldaten, aan in Suriname. Deze keer werd er wel enige weerstand geboden, met name vanuit Fort Nieuw-Amsterdam. Braamspunt en redoute (kleine vesting) Leijden waren al gevallen. De commandeur Batenburg sloot al snel een capitulatie af met de Engelsen, zonder de gouverneur te consulteren. Later kreeg dit nog een staartje: gouverneur Berrenger gaf duidelijk te kennen middels pamfletten dat het besluit was genomen door Batenburg en niet door hem. De Engelsen namen de kolonie weer over en lieten alles bij het oude. Alleen lieden die niet onder de vlag van Engeland wilden leven, dienden de kolonie te verlaten. De planters waren juist blij met de wederkomst van de Engelsen. Tijdens hun vorige bewind was veel kapitaal de kolonie ingestroomd. Ze hoopten hier andermaal van te kunnen profiteren en daarmee hun plantages uit te breiden.
Afschaffing van de slavenhandel
Op 1 januari 1808 werd in Engeland het besluit genomen te stoppen met de mensonterende slavenhandel, andere naties volgden weldra. Daarmee was de slavernij overigens nog niet afgeschaft! De planters in Suriname waren niet blij met dat besluit, aangezien ze afhankelijk waren van de slavenhandel. Daarnaast was er ook een schaarste aan allerei goederen ontstaan, omdat geen enkel handelsschip vanuit Europa ongeschonden Suriname kon bereiken. Er was een oorlog tussen Engeland en Frankrijk uitgebroken die dat verhinderde. Het aanvankelijke enthousiasme van de planters ten opzichte van het Engelse bestuur, begon om te slaan. Een ander nadeel van de oorlogen in Europa was dat de planters hun waren niet meer konden afzetten in Europa. Met als gevolg dat de Nederlandse schuldeisers de druk opvoerden. Planters werden gegijzeld, maar dat leverde niets op, aangezien ze toch geen geld hadden. Het gouvernement ging vervolgens deze gijzelingen tegen en liet aan de schuldeisers weten dat ze op betere tijden moesten wachten. In die tijd werd overigens een volkstelling gehouden, resultaat: 50.000 tot slaaf gemaakten. 5000 vrijen, waaronder blanken, vrijgekochten en kleurlingen. In de laatste groep begonnen de kleurlingen een steeds machtiger groep te worden.
Andere delen:
Suriname Geschiedenis Deel 1: De Wilde Kust en Kolonisatie
Suriname Geschiedenis Deel 2: De Zeeuwen en de Sociëteit
Suriname Geschiedenis Deel 3: Economische voorspoed en Marronage
Suriname Geschiedenis Deel 5: Weer Nederlands en nieuwe Immigranten
Bronnen | |
---|---|
Albert Helman | Avonturen aan de Wilde kust |
De stille plantage | |
Cynthia McLeod | Hoe duur was de suiker? |
Zenobia – Slavin op het paleis | |
John Gabriël Stedman | Reize naar Surinamen |
Suriname Plantages | Overzicht van alle Surinaamse Plantages |