Suriname Geschiedenis Deel 1: De Wilde Kust en Kolonisatie
De Wilde Kust
Allereerst is het belangrijk te weten waar Suriname ligt. In het noordoosten van Zuid-Amerika ligt tussen de Orinoco-delta en de noordelijkste Amazonemonding “de Wilde Kust”. Althans zo werd het gebied dat van Venezuela naar het Noordoosten van Brazilië zich uitstrekt genoemd door de Europeanen die de moeilijk benaderbare kust aandeden. De kust en het achterliggende land werd later Guyana genoemd. Nadat Columbus Amerika “ontdekte”, liever gezegd voor Europa ontdekte, kwamen allerlei landen op het idee in het gebied koloniën te starten.
Het kustgebied is laag en moerassig, verder het binnenland in is het land hoger en bedekt met regenwoud. Dit wordt hier en daar afgewisseld door savanne. Dat de Europeanen niet de eerste mensen waren die dit gebied ontdekten hoef ik u hoop ik niet meer te vertellen, er leefden immers al vele miljoenen “indianen” in “Amerika” toen Columbus en zijn trawanten aan land kwamen. Columbus dacht India gevonden te hebben en noemde de mensen die hij aantrof indianen. We duiden vanaf nu deze mensen aan als “inheemsen”.
Deze inheemsen waren duizenden jaren geleden vanuit Azië de oceaan overgetrokken. Langzaamaan migreerden ze over het hele continent, zodat tot aan Zuid-Amerika inheemse stammen leefden. Zo ook in het gebied dat later Suriname ging heten. Uit opgravingen en ander archeologisch onderzoek is gebleken dat de eerste inheemsen zo’n 9000 jaar geleden zijn aangekomen in Amerika. Tot op de dag van vandaag zijn er nog vele inheemse stammen die leven als nomaden en elke keer weer verder trekken. De migratie is daarmee eigenlijk nog steeds niet beëindigd. Uit onderzoek is gebleken dat de verschillende stammen afstamden van de Arawak en Caribvolken. Door allerlei splitsingen zijn er allerlei onderstammen ontstaan. In de tijd dat de Europeanen aan land kwamen waren veel van deze volken in een verbeten onderlinge strijd verwikkelt, simpelweg een overlevingsmechanisme.
De “ontdekking” van Amerika
Met de komst van de eerste Europeanen in Midden- en Zuid-Amerika, die genoeg documenten en boeken achterlieten over hetgeen ze aantroffen in het gebied, begint de “historie” van het nieuwe werelddeel. Alles dat daarvoor gebeurden noemen we “prehistorie”. Het verhaal van de prehistorie kan alleen worden verteld aan de hand van wat is gevonden in de grond of aangetroffen in het gebied zoals muurtekeningen. Toen Columbus in 1492 in Amerika aankwam, zorgden zijn verhalen in Europa voor een toenemend aantal avonturiers dat ook weleens wilde weten hoe dat land eruit zag. Tevens ook de vraag wat er te halen zou zijn. Alonzo Ojedo en Juan de la Cosa, onder-bevelhebbers van Americus Vespucci (ziedaar de naamgever van “Amerika”), bereikten in 1499 de kust van Guyana. Zij worden algemeen beschouwd als Europese ontdekkers van het gebied. Als snel ontstond het gerucht dat het pas ontdekte Guyana zo rijk aan goud was dat de bewoners in gouden huizen woonden en dat het meer waaraan ze woonden, Parima, stofgoud als oeverzand had. Dit deel van Guyana werd al spoedig “El-Dorado” genoemd, vermoedelijk gebaseerd op een inheemse legende dat er daar een koning moest wonen die elke ochtend zich met stofgoud beschilderde. Duizenden gelukzoekers, met name Spanjaarden en Portugezen trokken door Guyana op zoek naar El-Dorado. Vele vonden geen goud in het regenwoud, maar de dood. Spanje nam in 1593 officieel het gebied in bezit, daarbij de rechten van de inheemsen vertrappend. In feite was dus Suriname (als onderdeel van Guyana) als eerste een kolonie van Spanje. De Spanjaarden vestigden zich echter niet permanent in het gebied dat nu Suriname heet. In het begin van de 17e eeuw werd geen enkele Europeaan meer in Suriname aangetroffen.
Kolonisatie van Suriname
In 1630 vestigden een zestigtal Engelsen, onder aanvoering van kapitein Maréchal, zich aan de Surinamerivier. Na het schijnt heeft hij daar tabak geplant. Je kan dus zeggen dat hij als eerste is begonnen met de plantagecultuur (plantage: landbouw onderneming gericht op 1 cultuur, 1 gewas) in Suriname. Om onduidelijke redenen is de nederzetting spoedig daarna weer verlaten.
Rond 1640 probeerden een 65-tal Fransen hun geluk bij de Surinamerivier en begonnen aan de bouw van een fort, dat later uitgroeide tot Fort Zeelandia. Door ziekte en door aanvallen van de inheemse bevolking werd deze poging tot kolonisatie ook geen succes. Suriname was voorlopig verlost van vreemde invloeden uit Europa.
Dit was echter maar van korte duur. In 1650 rustte Lord Willoughby, graaf van Parham, op eigen kosten een schip uit met als bestemming de kust van Guyana. Dit schip bereikte Suriname en de bemanning werd vriendelijk ontvangen door de inheemsen. De Engelsen vestigden zich daar en breiden de door de Fransen aangelegde stad uit en noemde deze Paramaribo. Er is geen eenduidige verklaring over de afkomst van de naam van de stad, maar het zal een mix zijn van Parham en inheemse terminologie. Het fort dat de Fransen hadden gebouwd werd versterkt en uitgebreid om stand te houden tegen aanvallen van de inheemse bevolking. De Engelsen hadden zich in korte tijd onpopulair gemaakt onder hen: Ze hadden ondertussen een 50-tal plantages opgezet en gebruikten de inheemse bevolking als tot slaaf gemaakten. Het tot slaaf maken van de inheemse bevolking ging begrijpelijkerwijs niet gemakkelijk en zorgden voor grote spanningen. De inheemsen vielen regelmatig plantages aan, later ook gezamenlijk met gevluchte Afrikaanse tot slaaf gemaakten.
Door de grote vraag naar goedkope (lees: gratis) arbeidskrachten was de slavenhandel vanuit Afrika op gang gekomen, aangezien de verschillende Europese mogendheden vele plantages opgezet hadden in geheel Amerika. In Suriname werden vele Afrikaanse tot slaaf gemaakten geïmporteerd om onder erbarmelijke en mensonterende omstandigheden te gaan werken op de suikerplantages van de Engelsen. De Afrikaanse tot slaaf gemaakten werden in Afrika geroofd door de Europeanen of gekocht van andere Afrikaanse volken. Speciale forten aan de kust van Afrika werden gebruikt als depot voor tot slaaf gemaakten. Degenen die dat overleefden werden in een schip geladen, als waren het goederen. De schepen voeren o.a. naar Suriname, de tot slaaf gemaakten die de overtocht overleefden werden als slaaf verkocht op de markt. Families werden uit elkaar gerukt en de nieuwe eigenaren van de tot slaaf gemaakten brandmerkten hen met hun eigendomsteken. De plantagehouders (planters) beschouwden de Afrikanen niet als mensen, zo konden ze hun geweten sussen en doen met de tot slaaf gemaakten waar ze zin in hadden. De Staat en de Kerk stonden erbij en keken er goedkeurend naar.
Langzamerhand gingen de planters geheel over tot het gebruik maken van Afrikaanse tot slaaf gemaakten en werd de inheemse bevolking op dat gebied met rust gelaten. Ware het niet dat een groot deel van de inheemse bevolking al het loodje had gelegd door ziektes meegebracht door de Europeanen en de vele oorlogen tussen hen en kolonisators. De overgebleven inheemsen trokken verder het binnenland in, alsmede ook de gevluchte tot slaaf gemaakten. Door de omstandigheden op de plantages vluchtten groepjes tot slaaf gemaakte het bos in. Deze nieuwe bevolkingsgroep van Suriname, genaamd Marrons, begonnen nederzettingen gestoeld op de meegebrachte culturen uit Afrika. Aangezien de Marrons uit verschillende stammen uit Afrika afkomstig waren en ze elkaars taal nauwelijks of niet begrepen ontstonden in verschillende delen van Surinaamse nieuwe stamverbanden met hun eigen nieuwe taal en cultuur.
Een andere nieuwe bevolkingsgroep vormden de gevluchten rijke joden uit het gebied dat nu Brazilië heet. Ze werden verjaagd door de Portugezen en met open armen ontvangen door Lord Willoughby aangezien zij met veel kennis van het beheren van plantages kwamen. Tevens namen ze hun tot slaaf gemaakten en goederen mee. Dit legde de basis voor de latere bloeiende plantagecultuur in Suriname. De kolonie telden ondertussen al zo’n 4000 personen.
Andere delen:
Suriname Geschiedenis Deel 2: De Zeeuwen en de Sociëteit
Suriname Geschiedenis Deel 3: Economische voorspoed en Marronage
Suriname Geschiedenis Deel 4: Geleende rijkdom en Einde slavenhandel
Suriname Geschiedenis Deel 5: Weer Nederlands en nieuwe Immigranten
Bronnen | |
---|---|
Albert Helman | Avonturen aan de Wilde kust |
De stille plantage | |
Cynthia McLeod | Hoe duur was de suiker? |
Zenobia – Slavin op het paleis | |
John Gabriël Stedman | Reize naar Surinamen |
Suriname Plantages | Overzicht van alle Surinaamse Plantages |